Het verhaal van: Kees van Elzelingen (23-3-1941)
Hij was bijna 13 jaar oud toen de watersnood van 1 februari 1953 zich voltrok. Geboren aan de Zagerij, in de volksmond de Kongo genoemd, woonde hij vanaf zijn achtste aan het Plein.
‘Zaterdagavond was het al hoogwater en kwam een noordwesterstorm opzetten. Mijn vader Wim, die normaal gesproken buitenaf werkte maar nu thuis was, zag het al. Hij zei ‘als het te gek wordt met het getij en springtij, dan gaat het verkeerd, dan komt er een bonk met water’. ’s Nachts was het inderdaad springtij en de andere ochtend, 1 februari dus, stond de hele Binnenhaven al vol. Het water kwam van het andere stuk uit de Binnenhaven door de Biesbosch opzetten, over de Uitbreiding heen en de mensen zaten daar al tot de ‘koekoek’ (dakkapel) in het water.
Mijn vader ging kijken hoe hoog het water al stond. Ook wij hadden gekist, dat waren we van de Zagerij wel gewend, daar ging men twee tot drie keer per jaar onder water. Kisten is een waterkering maken in de deurstijlen met planken, klei en kranten. De klei stond altijd in een emmer klaar. Normaalgesproken hield die bekisting het water wel tegen. Op een gegeven moment stond het water 10 cm onder het raamkozijn, buiten stond het ongeveer 60 of 70 cm hoog. Mijn vader zei ‘ik denk dat we het gaan houden’ en opeens: blub blub… De betonnen vloer in het achterste gedeelte van het huis barstte van onderuit open en daar kwam het water. Toen stond het in één keer gelijk met het water buiten. Gelukkig hadden we al veel spullen naar boven gesjouwd en hebben we gauw de rest ook naar boven gebracht. Ja, toen was het wachten tot het water zou vallen. Het water stond tot aan slager Koos van Driel op de Hoogstraat (thans Toermalijn).
De hele dag luisterden we naar de distributieradio via de firma Van Breugel op de Hoogstraat (thans café This-it), naar Hilversum 1 en 2 en hoorden zo al het verschrikkelijke nieuws uit het overstroomde Zeeland. Het water op het Plein zakte zachtjes aan tussen zondag en maandag omdat de polders in de Biesbosch toen volstroomden, maar polder De Burcht stond nog onder. Dat zou nog dagen duren.
Met mijn vriend Guido Maasdam ben ik met een kano in het overgestroomde gebied gaan kijken. Toen riepen de mensen vanuit hun ramen of we ergens suiker of brood konden halen en dat naar hen konden brengen. Nadat al het water weg was, was ik iedere maandagmorgen om half vier, vier uur wakker van al het werkvolk dat zich op het Plein verzamelde om te gaan werken aan de dijken in Zeeland. De bakkers bakten extra vroeg, zodat de mannen brood mee konden nemen. De werkploegen stonden aangekondigd op een groot bord bij het gemeentehuis. Ikzelf heb bij de reeds afgebroken watertoren zandzakken gevuld voor een dubbeltje of 15 cent per zak. Die zakken werden afgevoerd om gaten mee te dichten. De scholen waren vanzelfsprekend dicht, dus wij als jonge jongens vonden dat wel leutig om te doen.’
(Eerder gepubliceerd in Altena Nieuws van 31 januari 2013)
Laat een reactie achter